Up - Countries

 LANGUAGE LESSON - Dutch
getting around In de omgeving
Bicicle Fiets
Boat Boot
Bus Bus
By foot Te voet
Car Auto
Motorbike Motor
Plane Vliegtuig
Taxi Taxi
Train Trein
Tram Tram
How much it is to go to…? Hoeveel is het naar … ?
Do I get a discount? Krijg ik korting?
Do I have to book a ticket? Moet ik een ticket boeken?
What time is the … to…? Om welk uur is de … naar …?
How long does it take? Hoelang duurt het?
From where do I get it? Van waar geraak ik daar?
What direction? Welke richting?
Do I have to change? Moet ik ergens overstappen?
I'd like a ticket to… Ik zou graag een ticket hebben naar …
One-way ticket Enkel ticket
Return ticket Heen en terug ticket
Student's fare Studenten tarief
Child's fare Kinder tarief
Pensioner's fare Senioren tarief
1st class Eerste klas
2nd class Tweede klas
The cheapest ticket Het goedkoopste ticket
First Eerst
Next Volgende
Last Laatste
Where do I have to get off? Waar moet ik afstappen?
Could you let me know when we get to…? Zou u me kunnen vertellen wanneer we in ... zijn?
I want to get off! Ik zou willen afstappen!
The train is delayed / canceled De train is met vertraging/ is geannuleerd
Directions Richtingen
What is this street / neighbourhood? Welke straat/buurt is dit?
How do you get to ... ? Hoe geraak ik in … ?
Is it far / near from…? Is het ver/in de buurt van …?
Can you show me (on the map)? Zou u het willen tonen op de kaart?
Can I walk there? Kan ik naar daar wandelen?
Which bus goes to ...? Welek bus gaat er naar … ?
Are there other means of getting there? Zijn er andere mogelijkheden om daar te geraken?
Here Hier
Go straight ahead Altijd recht door
Turn left Naar links
Turn right Naar rechts
Behind Achteraan
Next to Naast
Opposite Tegengestelde
In front of Voor
Up / Above Naar boven
Down / Under Beneden
Far Ver
Near Dicht